de Gelderlandfabriek

Kunst is nu machtelozer dan ze zelf denkt

Wereldkunst #21 Publieke kunst is machteloos geworden. Social media en politici hebben kunst van haar status ontdaan.

NRC, Hans den Hartog Jager, 13 oktober 2021

Still uit: Gator garbage can capture: Florida man uses trash can to capture alligator

Zag u dat filmpje al van die alligator? We staan voor een brave, witte suburb-woning in Florida – er ligt een alligator in de tuin, klein, dreigend, onheilspellend. Dan verschijnt er een man in beeld, die een geopende zwarte Kliko in de richting van het dier schuift. De man gaat ’m opscheppen, de alligator, met de Kliko. Dat lijkt onmogelijk, maar hij schuift stevig door en weet het dier af te leiden door halverwege de blauwe deksel op zijn kop te gooien. En jawel: daar gaat het half versufte beest, de bak in. Deksel dicht, de alligator-staart wappert nog wat na. Hulpeloos. Verdomd dacht ik: net de hedendaagse publieke kunst.

Publieke kunst, geëngageerde kunst, is in Nederland namelijk de afgelopen jaren behoorlijk machteloos geworden. Machtelozer ook dan ze zelf denkt. Stine Jensen wees er vorige week in haar column al op: kunstenaars in het buitenland weten nog wel eens iets radicaals te bewerkstelligen, zoals de Cubaanse Tania Bruguera, die vorige week met haar regering de deal sloot dat in ruil voor haar vertrek uit het land (Bruguera geldt als ‘lastig’) de regering 25 activistische gevangenen vrijlaat.

In Nederland daarentegen, is kunst langzaam maar zeker in de maatschappelijke marge terecht gekomen, waar ze afhankelijk is geworden van de grillen van politici, boe-roepers en twitteraars.

Scheepswerf van Dordrecht

Neem de recente rel in Dordrecht rond rivier, boot, stad van Edward Clydesdale Thomson. Hij bedacht, naar aanleiding van de vraag om de route tussen de twee Dordtse musea beter zichtbaar te maken, een ambitieus kunstwerk, waarvoor op de voormalige scheepswerf van Dordrecht een historische tjalk werd nagebouwd. Die werd zwart geblakerd en zou vervolgens door de stad, van het ene museum naar het andere worden getrokken, een spoor van houtskool achterlatend, en brokstukken, die later in brons zouden worden uitgevoerd.

Aan het project ging een uitgebreid selectieproces vooraf, en nadat Thomson was gekozen werkte hij met een team van Dordtenaren meer dan een jaar aan de boot, die, zoals dat tegenwoordig in reisreclames heet, heel veel nieuwe herinneringen voor Dordrecht had kunnen creëren. Maar toen kwamen enkele (amateur)historici erachter dat voor het kunstwerk een stuk van drie meter uit de tientallen meter lange muur rond het Dordrechts Museum tijdelijk zou worden weggebroken – een muur uit 1904, met de status van Rijksmonument. Daar had Thomson natuurlijk rekening mee gehouden: het tijdelijk verwijderde stuk muur zou worden opgeslagen en kon altijd weer worden teruggeplaatst. Maar dat was voor de historici niet genoeg. Alles moest blijven zoals het was, niets mocht anders en dus publiceerden ze een persbericht over het ‘moedwillig beschadigen van een Rijksmonument’.

Politici trokken hun handen van het project af, de lokale AD stookte het vuurtje op (likes! clicks!) en al snel bleek een lokale columnist het heel gepast te vinden om te melden dat iedereen die bij het project was betrokken een NSB’er was en dat hij deze mensen voor altijd ‘in de gaten zou houden’. Rivier, boot, stad werd uitgesteld. Van de steun voor Thomson was weinig over. Drie meter muur.

Unieke rol

Het punt is niet dat mensen hun mening geven. Hoe belachelijk en extreem sommige van die teksten ook zijn: vrijheid van meningsuiting is en blijft binnen de wettelijke grenzen, essentieel. Het gaat erom wat er met die meningen wordt gedaan. Tot voor enkele jaren beseften politici, curatoren, subsidiegevers, de overheid, heel goed dat kunst in de maatschappij een unieke rol vervult die je moet koesteren: kunst is een vrijplaats, waarin vrijwel zonder beperkingen kan worden geëxperimenteerd met ideeën, gevoelens, vormen, systemen – en als ze daar niet in geloofden, hoorde het er in ieder geval bij. Deze mensen, noem ze de elite, sleepten kunst, die ongemakkelijke, confronterende kunst, over de eerste kritiekgolven heen.

Maar die steun is weg. Dat komt doordat de status van kunst is veranderd, én door de dynamiek die de sociale media met zich meebrengen. Als een kunstenaar tegenwoordig iets doet of maakt of voorstelt dat de bestaande orde dreigt te ontregelen, staat er altijd iemand op die gekwetst is – en in de huidige wereld is er altijd wel iemand gekwetst. Diegene roept dat zijn of haar vrijheid is aangetast, dat kunst nutteloos is, zonde van het geld, dat je het beter aan de zorg kunt besteden, of aan het klimaat, dat kunst van de elite is – wat er maar te pas komt. Andere twitteraars, gretig op zoek naar likes en clicks, liften mee op de commotie, en voor je het weet ontstaat er ‘onrust’.

Dat moment is cruciaal: op dat moment zou de kunstwereld de discussie naar zich toe moeten trekken. Het werk op zijn inhoud bediscussiëren, en daarbij politici en beleidsmakers en subsidiegevers meeslepen. Een discussie die laat zien wat kunst betekent – en dat het heel normaal is om ervan te houden, of er fel tegen te zijn. Maar dat het daarom dus niet weg hoeft, of moet worden veranderd. Dat is verdwenen: de mensen die kunst verdedigen. Zij zien de risico’s en laten het gesprek aan de haters – die kunst alleen maar weg willen hebben. Of kapot. En daar steeds vaker in slagen.

Neem het prachtige Riff van Bob Gramsma in Dronten: een beeld als een aangespoelde klif, jaren aan gewerkt, algemeen enthousiasme, tot iemand bedacht dat je er wel eens vanaf zou kunnen vallen. En er een hek omheen moest. Of Erik Kessels’ Destroy My Face, een serie gemanipuleerde foto’s van vrouwen die door skaters kapot werden gereden: vreselijk en mislukt werk, vond ik ook, maar het had nooit weggehaald moeten worden. Laat maar zien waarom zoveel mensen er boos over werden. Praat erover.

Forse misrekening

Het pijnlijke is dat de kunstwereld deze ontwikkeling voor een groot deel zelf in gang heeft gezet, toen ze, jaren geleden, haar autonomie opgaf. Dat was niet uit kwade wil: de kunstenaars die op dat moment pleitten voor meer artistieke maatschappelijke betrokkenheid, deden dat omdat ze oprecht geloofden in de kracht van kunst. Kunst had zoveel betekenis, zo redeneerden ze, dat ze die macht moest gebruiken om de maatschappij positief te beïnvloeden. Dat bleek een forse misrekening: al snel rook de politiek haar kans en ontstond er een polonaise van politici, van Rick van der Ploeg tot Ingrid van Engelshoven, die allemaal verordonneerden dat kunst die voor overheidssteun in aanmerking wilde komen, zich naar hun politieke agenda moest voegen – van educatie tot emancipatie. De kunstwereld kon daar moeilijk tegen in opstand komen. Welke kunstenaar durft er nu te protesteren tegen emancipatie, verheffing, gelijkheid? Daar hadden ze altijd zelf voor gepleit.

Zo werd kunst dus een speelbal van de dominante politieke en maatschappelijke agenda’s. Daar is een serieuze groep kunstenaars overigens tevreden mee: zij geloven nog steeds oprecht dat kunst kan bijdragen aan een betere wereld. Op korte termijn is dat ongetwijfeld waar, kijk maar naar de uitstekende (eerste) stappen die er in de kunstwereld worden gezet waar het de emancipatie betreft van, bijvoorbeeld, vrouwelijke, zwarte, niet-westerse en lhbt+-kunstenaars. Alleen: door zich vervolgens nóg verder te voegen naar bestaande politieke agenda’s (Absolute gelijkheid! Achterstandswijken! Klimaat!) draait kunst zichzelf de nek om. Dan is ze een van de vele spelers op terreinen waar al heel veel maatschappelijke, sociale en politieke organisaties werkzaam zijn, die meestal over veel meer slagkracht en invloed beschikken. Terwijl kunst juist iets unieks kan: het uitdagen, aanscherpen, agenderen en ontregelen van de maatschappij gebeurt door niemand als kunst het niet doet.

Alleen daarom al is het goed om te beseffen wat er allemaal kan. Neem het project Read the masks. Tradition Is Not Given van Annette Krauss en Petra Bauer, die in 2008 (!) in het kader van de tentoonstelling Becoming Dutch in het Van Abbemuseum een protestmars tegen Zwarte Piet organiseerden – waarop een golf aan woede en vuil naar buiten spoot. De mars werd afgelast, héél weinig mensen hadden op dat moment begrip voor de ideeën van Bauer en Krauss, maar ze legden met hun project wel de basis voor het werk van onder anderen Quincy Gario en Jerry Afriyie – en kijk waar Zwarte Piet in 2021 is beland.

Natuurlijk hoeft niet elk kunstwerk altijd de hele maatschappij te veranderen, maar het is wel een mooi doel: kunst die opschudt, kunst die agendeert. Dat maakt de tragiek van de huidige situatie alleen maar groter: door de vele meelopers-kunst die braaf aansluit bij de bestaande politieke agenda en zonder slag of stoot bereid is de unieke kwaliteiten van de kunst op te offeren, verliest ze haar maatschappelijke rol. Waardoor ze steeds minder te betekenen heeft. En ook de laatste maatschappelijke invloed die ze heeft, wegebt.

Ondertussen heeft de kunst zelf nauwelijks de macht meer om dit nog te veranderen. Het moet nu komen van de schil eromheen. Politici, bestuurders, critici, museummensen moeten er opnieuw van doordrongen raken dat kunst verreweg het beste functioneert als ze in alle vrijheid kan werken en die vrijheid toejuicht, stimuleert, financiert. Dus echt alle vrijheid, hoe ongemakkelijk dat soms ook is. Vervolgens kan er ook in alle vrijheid worden gediscussieerd over de manier waarop dat gebeurt en de mate waarin het kunstwerk slaagt – zulke discussies, gesprekken, heten soms ook wel ‘cultuur’. Tot dat moment: hou er alsjeblieft mee op kunstenaars te dwingen met de stroom mee te drijven, ze binnen de lijnen te laten kleuren. Kunst moet de alligator van de maatschappij zijn: spannend, ongemakkelijk, een dier dat vaak stilletjes in een hoekje zit, maar dat zomaar vooruit kan springen, toe kan happen en ons zo allemaal scherp houdt, en alert.